hier is Tinus!

Zo lief had God de wereld dat Hij zijn Eniggeboren Zoon gegeven heeft  opdat ieder die in Hem gelooft niet verloren gaat maar eeuwig leven heeft.  Johannes 3:16

Bezoekers nu

Bezoekers totaal

zaten


Home Wie ben ik Onoverzichtelijke bocht Zijn Naam Cursief Eerste hulp Maarten In vogelvlucht Links Contact

Deze pagina over mijzelf en Fija en de kinderen en Nita voeg ik toe omdat ik wil laten zien dat een persoonlijke relatie met God door het geloof in de Heere Jezus Christus effecten heeft in het leven hier en nu. Daarom wil ik vooral de momenten laten zien waarin God werkelijk in mijn leven aanwezig was. Soms heel subtiel, maar soms ook door krachtdadig ingrijpen. Soms door herstel bij ziekte en soms ook door het wegnemen van geliefden. Van dat laatste kun je ook  lezen in mijn boek: ‘Onoverzichtelijke bocht’.

Het is mijn bedoeling dat iedereen die dit leest op een of andere manier onder de indruk zal komen van de Heere Jezus. Wat Hij allemaal gedaan heeft met deze lastpak, ondeugd, onwillige, en ook nog eens -gelovige. Dat streepje staat er niet voor niets. Het wijst op mijn natuurlijke staat: ik was een ongelovige, iemand die niet ten volle op God vertrouwt. Gelukkig kan het streepje ook gemist worden want uitsluitend en alleen door Gods genade ben ik een kind van God geworden. Met alle struikelingen en valpartijen in mijn geloofsleven van dien.

Het begin

Het was november en het vroor. De trein van Amsterdam naar Utrecht was koud, er was geen verwarming. De trein van 10.00 uur had veel vertraging opgelopen. Dat kwam door geallieerde vliegtuigen in de lucht. Zij schoten op alles wat reed en de trein was twee keer gestopt waarbij de passagiers een veilig heenkomen zochten op afstand van de trein. Engelse Hurricanes vlogen in de lengte van de trein erover terwijl ze de trein onder vuur namen na een of twee keer zo schietend over de trein te hebben gevlogen verdwenen ze weer. De locomotief was bij de beide aanvallen niet beschadigd en nadat de passagiers die durfden de trein weer waren ingegaan zette deze zich weer in beweging. Aan boord van de trein was onder andere een jonge vrouw van ongeveer drieëntwintig jaar. Ze was leerling verloskundige. En…. ze was onderweg naar mij. Ze had me nooit eerder ontmoet, wist niet hoe ik er uit zag maar ze was op weg naar mij toe. Niet alleen had zij mij nog eerder ontmoet; ik wist ook niet dat zij naar mij toe kwam.

Aan het eind van de middag kwam de trein sissend tot stilstand aan perron drie van het Centraal Station in Utrecht. Ja, sissend want de enige treinen die reden waren stoomtreinen. De jonge vrouw liep tussen een heleboel andere mensen naar het Stationsplein om daar de bus te nemen naar Goudriaan, waar ze mij zou ontmoeten. Ze had geluk de bus stond klaar om te vertrekken. De chauffeur waarschuwde de mensen dat er luchtactiviteiten waren van de geallieerden en dat ze wellicht af en toe de bus uit moesten. Gelukkig verliep de reis verder voorspoedig en bij Nieuwpoort stapte de jonge vrouw uit om daarvandaan de zes kilometer naar Goudriaan te lopen. Ze had uitgerekend dat ze dat wel voor donker zou halen.

Toen ze het dorp in liep en langs de kerk kwam hoorde ze dat de kerkdienst al was begonnen. Tegenover de kerk was mijn huis en ze liep achterom naar binnen. Nadat ze iedereen gedag had gezegd sloeg ze haar armen om mijn moeder heen. Ze waren nichten en ook dikke vriendinnen. Op haar vraag hoe het met mijn moeder ging zei deze: ‘Gaat wel, maar je bent op tijd, het zal niet lang meer duren’, en zo was het ook: anderhalf uur later hield ze mij in haar armen en deed ze me in bad. Ik kreeg warme kleren aan en werd dik ingepakt naast mijn moeder in bed gelegd. Daar mocht ik maar heel even blijven liggen en daarna verhuisde ik naar de wieg. O ja, ze heette Marja Bouter.

Na twee weken, het was weer zondag, ontsnapte ik ternauwernood aan  de dood door verdrinking. Dat kwam zo: Door de voedselschaarste kreeg mijn moeder niet voldoende te eten en daardoor kreeg ik ook te weinig om het vol te kunnen blijven houden. Marja, die me geholpen had om op de wereld te komen, was weer teruggegaan naar Zaandam waar ze woonde. Mijn vader en moeder zorgden voor me. Die avond lagen mijn broertje en zusje al in bed toen mijn moeder begon te huilen omdat ze mij niet voldoende kon geven. Mijn vader troostte haar door te zeggen dat hij het wel zou oplossen ook al was Marja er niet om te helpen. Mijn vader was zoals ze dat noemen ‘van alle markten thuis’. Als je ons huis zag zou je niet zeggen dat er zoveel in gevestigd was. In de eerste plaats was mijn vader bakker, maar daar hield het niet mee op. Hij was ook kruidenier, Hij had een vergunning zodat hij ‘zwak alcoholische dranken’ mocht verkopen. Om het compleet te maken was mijn vader ook nog drogist. In die afdeling verkocht hij ook bijvoorbeeld zuigflessen voor baby’s. Verkopen is één ding maar gebruiken is heel wat anders.

Mijn vader haalde een fles en een losse speen uit de winkel; die losse spenen waren nogal stijf en stug en het was daarom niet zo makkelijk om de speen om de hals van de fles te schuiven, want zo werkte het vroeger. Eerst deed hij er warme melk in uit het emmertje in de keuken deed er een beetje warm water bij en ging het gevecht aan met de speen om hem over de flessenhals te trekken. Toen dat gelukt was stak hij de speen in mijn mond. Ik begon, volgens zeggen, verwoed te zuigen en na een poosje werd ik ook tamelijk rood in mijn gezicht. ‘Heb je er een gaatje in geprikt?’, vroeg mijn moeder. ‘Nee, die zit er toch in van de fabriek?’ ‘Nee die moet je erin prikken met een naald’. Mijn vader ging naar het naaimandje van mijn moeder en pakte een dikke naald. Het viel helemaal niet mee om die door de top van de speen heen te prikken. Na een aantal pogingen pakte hij de schaar en knipte een pietepeuterig klein stukje van de speen af. Daarna stopte hij de speen in mijn mond terwijl ik op mijn rug in zijn armen lag. Wat er toen met een klein zuigje bij mij naar binnen kwam was overweldigend. Gelukkig had ik goede longen en kon goed hoesten anders was ik daar misschien wel op zeer jeugdige leeftijd verdronken. Mijn moeder die ons hoorde riep vanuit de slaapkamer ‘wat is er aan de hand?’ Papa ging met mij naar mijn moeder toe. ‘Ik heb geprobeerd er een gaatje in te prikken maar dat ging niet en toen heb er maar een stukje afgeknipt. ‘Heb je nog meer spenen in de winkel?’, vroeg mijn moeder, ‘haal er dan even een en breng gelijk een kaars mee  met een stopnaald’. In de vlam van de kaars maakte mijn moeder de naald goed heet en daarna maakte ze, met de hete naald een gaatje in de speen. Korte tijd later lag ik met een volle buik lekker te slapen in mijn wiegje.

Later heb ik meer van die dingen meegemaakt waardoor ik bijna verdronk. Het loopt als een rode draad door mijn jonge jaren heen.