hier is Tinus!

Zo lief had God de wereld dat Hij zijn Eniggeboren Zoon gegeven heeft  opdat ieder die in Hem gelooft niet verloren gaat maar eeuwig leven heeft.  Johannes 3:16

Bezoekers nu

Bezoekers totaal

zaten


Home Wie ben ik Onoverzichtelijke bocht Zijn Naam Cursief Eerste hulp Maarten In vogelvlucht Links Contact

III  EL-SHADDAI’

Die in de schuilplaats des Allerhoogsten is gezeten, die zal vernachten in de schaduw des Almachtigen. (Psalm 91:1)

Hier zien we een verbindingstekst tussen El-Elyon en El-Shaddai. Wanneer je de toevlucht zoekt bij de Allerhoogste dan zul je merken dat je wordt bewaard en beschermt door de Almachtige. Wanneer we ons in de ‘schaduw van de Almachtige bevinden, dan wil dat niet zeggen dat ons dan nooit enig verlies of verdriet zal overkomen. Het betekent wel dat als er moeite en pijn in het leven van de gelovige komt, dit als het ware wordt ‘gefilterd’ door de Almachtige. Alles wat niet in Zijn plan voor ons leven past zal Hij met Zijn Almacht verhinderen om in ons leven te komen. Daar is Hij de Almachtige voor.

El-Shaddai en Abraham

Ik ben God de Almachtige, wandel voor Mijn aangezicht en wees onberispe­lijk... Gen. 17:1

Kort nadat God zich via Melchizedek aan Abram openbaarde als El-Elyon, God de Allerhoogste, maakt Hij zich aan Abram bekend als: El-Shaddai, God, de Almach­tige. De toestand waarin Abram verkeerde in de tijd dat de HERE Zich onder deze Naam aan hem openbaarde was niet al te rooskleurig. De vrouw van Abram, Sarai was op hoge leeftijd gekomen. Ook Abram was hoog­bejaard en uitzicht op een nakomeling was er men­selijkerwijs niet meer. De vruchtbare jaren waren bij beiden voorbijgegaan zonder dat God hun een kind schonk. Saraï kwam met een idee:

En Saraï zeide tot Abram: Zie toch, de HERE heeft mij niet vergund te baren; ga toch tot mijn slavin;  misschien zal ik uit haar gebouwd worden. En Abram luisterde naar Saraï. Gen. 16:2

Abram had gedaan wat zijn vrouw hem voorstelde en uit de slavin Hagar was Ismaël geboren. Maar dit was niet in overeenstemming met Gods gedachten en Ismaël zou daarom ook niet de erfgenaam van Abram kunnen worden. Wanneer de HERE aan Abram de belofte van een lij­felijke zoon, die geboren gaat worden uit Saraï, herhaald dan re­ageert Abram als volgt:

Toen wierp Abraham zich op zijn aangezicht en lachte en zeide bij zichzelf: Zal dan aan een honderdjarige een kind geboren worden; en zal Sara, een negentigjarige, baren? Gen. 17:17

Er werd wat afgelachen door Abraham en Sara. Maar het was geen lach van blijdschap. Het was de lach van ongeloof.

Dus lachte Sara in zichzelf, denkende: Zal ik wellust hebben, nadat ik vervallen ben, terwijl  mijn heer oud is? Gen. 18:12

De situatie waarin Abraham verkeerde kunnen we kort samenvatten als: Volkomen hopeloos! Althans naar de mens gesproken. Geen hoop op een eigen zoon, geen vruchtbaar­heid, vastgelopen in eigen plannen, en geen uitkomst meer in zicht.

Is het niet méér dan wonderlijk, dat God Zich juist op dit moment laat kennen als 'El-Shaddai', als God de Almachtige. Hij doet dit door vrucht te beloven in een situatie van volkomen vruchteloosheid en dorheid. Hiermee hebben we dan ook meteen de betekenis van de Naam ontdekt: 'Shaddai' is verwant met het woord 'shad', dat 'borst' betekent. De borst is de plaats waar de moeder haar kind koestert en beschermt, de plaats waar het wordt gevoed. Een baby, aan het lot overgelaten, zal spoedig sterven. De moederborst is van levensbelang. Deze ge­dachten laten ons zien wat de Naam El-Shaddai voor ons mag bete­kenen.

In de Heer Jezus is God voor ons ook de El-Shaddai, de Almach­tige God. Dit mogen en kunnen we door het geloof ook meer en meer ervaren. Er is wel een voorwaarde aan verbonden, net als bij Abra­ham:

Wandel voor Mijn aangezicht en wees onberispelijk... Gen. 17:1

In de mate waarin wij ons bewust zijn dat wij voor Zijn aange­zicht wandelen zal Hij Zijn almacht in ons leven openbaren. Maar zo­lang wij -net als Abraham- nog menen God een handje te kunnen helpen, zullen wij Gods almacht niet wezenlijk ervaren. Daarom dienen we ons helemaal aan Hem toe te wij­den; heel ons leven aan Hem over te geven. Allerlei 'ach­terdeurtjes' waardoor we proberen God 'een handje te helpen' moeten gesloten worden

El-Shaddai en Jakob.

De Naam El-Shaddai, is evenals El-Elyon direct verbonden met Gods beloften aan de aartsvaders. Niet alleen Abraham, maar ook Izaäk en Jakob hadden hun ontmoetingen met El-Shaddai. Jakob had zijn vader Izaäk en zijn broer Ezau bedrogen. Ezau was zo kwaad dat hij zijn broer wilde doden en daarom vluchtte Jakob naar de fami­lie van zijn moeder. Voordat hij van huis weggaat roept zijn vader hem bij zich en zegent hem:

En God, de Almachtige zegene u, en make u vruchtbaar en vermenig­vuldige u, zodat gij tot een menigte van volken wordt. Gen. 28:3

Ondanks zijn bedrog mocht Jakob toch de zegen dragen. Dat was al­leen op grond van Gods genade, die Jakob verkoos boven zijn broer Ezau. Het leven van Jakob is niet gemakkelijk geworden. Net zoals hij zijn vader en broer had bedrogen, werd hijzelf bedrogen. De woorden van Paulus zijn in zijn leven overduidelijk bewaarheid geworden:

...wat de mens zaait, dat zal hij ook maaien. Gal. 6:7b

Omdat Jakob altijd probeerde om zijn eigen zaken in de hand te houden, heeft hij heel weinig ervaren van de nabijheid van El-Shaddai. Maar de Almachtige God hield hem wel vast! Want elke keer, in de dieptepunten van zijn leven was El-Shaddai er steeds weer om hem bij te staan.

Jakobs zonen verkopen hun broer Jozef als slaaf aan de Midianieten. De HERE heeft alles vast in handen want door een zeer moeilijke weg wordt Jozef uiteindelijk de onderkoning van het machtige Egyp­tische rijk. Achteraf blijkt dat de Almachtige God de geschiede­nis van tevoren kent. Want Jozef wordt het instrument in Gods hand om zijn familie van de hongerdood te redden. In de tijd dat er een ernstige hongersnood komt, stuurt vader Jakob zijn tien zonen naar Egypte om daar koren te kopen. (Benjamin blijft bij zijn vader) De broers komen in aanraking met Jozef die hen onmiddellijk herkent, maar zij herkenden hém niet. Om zijn broers op de proef te stellen neemt hij Simeon gevangen om hen te dwingen nog­maals terug te komen en dan ook Benjamin mee te brengen. Zo is Jakob beroofd van Jozef en Simeon, en nu moet hij ook zijn jong­ste zoon, Benjamin, mee laten reizen naar Egypte. Er is geen andere keus mogelijk, want zij moe­ten eten hebben en dat is alleen in Egypte te krijgen. Wanneer hij op het punt staat om ook Benjamin naar Egypte te laten gaan, dan blijkt El-Shaddai, de Almachtige God toch weer zijn toevlucht te zijn. Hij zegent zijn zonen met de woorden:

En God de Almachtige, geve u barmhartigheid voor het aangezicht van die man, opdat Hij uw andere broeder late gaan, alsook Benjamin. En wat mij aangaat, als ik van kinderen beroofd moet worden, dan worde ik beroofd. Gen. 43:14

De straffende El-Shaddai.

… maar Hij [kastijdt] ons tot nut, opdat wij aan zijn heiligheid deel zouden krijgen. Hebr. 12:10

Een God, die leven brengt waar dorheid is en vrucht waar droogte en onvruchtbaarheid heerst, zal toch niet straf­fend tegen de zijnen optreden? Toch lezen we in de Bijbel drie keer dat El Shad­dai straf­fend optreedt. En ook daarin ligt zo'n grote troost dat we niet moeten verzuimen deze geschiedenissen te bestuderen.

We kunnen deze vinden in de boeken Job, Ruth en Joël. Ook in Jesaja wordt over de straffende El-Shaddai gesproken, maar dan betreft het hetzelfde onderwerp als in Joël. Wij beperken ons tot het boek Ruth:

Maar zij zeide tot haar (Ruth) noemt mij niet Noömi, noemt mij Mara, want de Almachtige heeft mij veel bitterheid aange­daan. Vol ben ik heengegaan, maar leeg heeft mij de HERE doen terugke­ren; waarom zoudt gij mij Noömi noemen, daar de HERE tegen mij heeft getuigd, en de Almachtige mij kwaad heeft aan­gedaan?  Ruth 1:20-21

Laten we eens nagaan waarom Noömi bitterheid was aangedaan. Noömi was getrouwd geweest met Elimelech en zij woonden, samen met hun twee kin­deren, Machlon en Chiljon, in Bethlehem. Bethlehem betekent: broodhuis (bait-lechem). In dat 'broodhuis' kwam hongersnood. De HERE had bij de wetgeving op Sinaï aan de Israëlieten beloofd dat, zolang zij Hem zou­den dienen, er eten in over­vloed zou zijn. Toen de hongersnood kwam hadden zij dan ook bij de HERE te rade moeten gaan, maar in plaats daarvan vluchtten zij weg. Zij trokken naar een heidens land, naar Moab. Elimelech vertrekt van de plaats die de HERE hem had gegeven zonder Zijn toestemming te vragen. Om de gees­telijke les uit deze geschiedenis te kunnen begrijpen is het nodig dat we weten wat de namen van de leden van dit gezin bete­kenen.

Elimelech = 'Mijn God is Koning'; Machlon   = 'ziekte' ; Chiljon   = 'pijn' ;Noömi     = 'liefelijke'

Nadat dit gezin Bethlehem heeft verlaten sterven al gauw de drie mannen van het gezin. Eerst sterft 'mijn God is koning', en daarna 'ziekte' en 'pijn'. Zien we de les die we hieruit mogen leren?

Wan­neer een gelovige op de vlucht gaat voor de nood, die de HERE in Zijn wijsheid in zijn of haar leven brengt, en zich tot andere bronnen wendt, dan is het directe gevolg dat zij Gods zegen gaan mislopen. Het is geen toeval dat deze drie mannen sterven. Toen Elimelech nog in Bethlehem woonde was hij, door zijn naam, dagelijks een getuigenis van het koning­schap van God. Maar toen hij zijn, door God gegeven, plaats ver­liet en zijn heil zocht bij de Moabieten, was zijn getuigenis een 'flop' geworden. Niet meer zijn God was koning, maar hij had zich ­zelf koning gemaakt door een eigen gekozen weg te gaan om de hongersnood te ontwijken. Daardoor verloren 'ziekte' en 'pijn' hun bedoeling. De bedoeling is: zegen! Ja zelfs ziekte en nood kan tot grote zegen zijn voor hen, die het van de Heer blijven verwachten.

Wanneer we ons afwenden van Gods tuchtende hand lopen we alle zegeningen mis, die Hij ons in die situatie wil geven omdat we ons ervoor afslui­ten. Omdat we door onze houding eigen­lijk tegen de HERE zeggen: ‘Op deze manier willen we niet door U gezegend worden.’

Door dit alles kon het ook niet anders of Noömi veranderde in Mara, in bitter­heid. In sommige christelijke kringen leeft de gedachte dat ziekte en moeite nooit van God, maar altijd van de satan afkomstig zouden zijn. Deze gedach­te kan gevaarlijk zijn voor het zielenleven. Wanneer we door dingen die mensen vaak 'tegenslagen' noemen in opstand komen, dan lopen we het risico dat we de zegeningen die in deze omstandigheden besloten liggen helaas zullen missen. Door opstandigheid stellen we ons in zo’n geval in principe vijandig op tegen de leiding van God de Almachtige in ons le­ven. En wanneer we zo wegvluchten van de moeilijkheden kunnen we wellicht den­ken dat we de problemen ach­ter ons laten, maar dan lopen we ze juist in de armen. Dan sni­jden we onszelf af van de lief­devolle tuchtiging van de Al­machtige. Bij elke zogenaamde ‘tegen­slag' dienen we ons eerst af te vragen: Wat wil de Heer mij hiermee leren?

Noömi blijft achter met haar twee schoon­dochters: Orpa en Ruth. Ook deze twee namen hebben een duidelijke betekenis en ze zijn een mooie illustratie van de gemoedsgesteldheid van Noömi.

Orpa betekent: ‘weer­spannigheid' en Ruth: ‘vriendschap’. Door deze tegenstrijdige gevoelens wordt Noömi heen en weer geslingerd. Vinden we dit ook niet in ons leven als het allemaal 'mis' dreigt te gaan? Aan de ene kant is er de weerspannigheid, de opstand tegen God in verband met de weg die hij met ons gaat. En aan de andere kant is er het zuchten van de ziel naar de ware vriend­schap met de Al­machtige. Wanneer deze gevoelens nog om de voor­rang strijden, is er geen echte overwinning. Orpa, ‘weerspan­nigheid', moet ver­dwij­nen. Ruth, ‘vriendschap’, wordt dan meer en meer openbaar en geeft het leven weer nieuwe betekenis. Noömi is alle kwijtgeraakt en nu gaat ze aarzelend terug naar God de Almachtige. Niet alle problemen zijn meteen weg, maar wanneer Orpa weg is, gaat het met Noömi steeds beter. Hoewel zij nu nog niet het volle besef heeft van wat de Almachtige voor haar wil beteke­nen, noemt zij wel al Zijn Naam. Het is de ‘vriend­schap' (Ruth) die haar meer en meer doet beleven wat het betekent zich volkomen over te geven aan El-Shaddai. En dan geeft El-Shaddai vrucht waar dat, naar de mens gesproken niet meer mogelijk was. (Vergelijk: Ruth 1:12-13, waar Noömi zegt dat zij nooit meer een zoon zal krijgen, met Ruth 4:16-17). Later trouwt Ruth met Boaz en krijgt een zoon:

En hij zal uw ziel verkwikken, en u in uw ouderdom verzorgen; want uw schoondochter, die u liefheeft, heeft hem gebaard, zij die meer waard is dan zeven zonen. En Noömi nam het kind en zette het op haar schoot, en werd zijn verzorgster. Ruth 4:16-17

Nadat de weerspannigheid is overwonnen door de vriendschap is de lofprijzing weer teruggekomen en El-Shaddai zorgt ervoor dat Mara weer Noömi wordt. De bittere verandert weer in de liefelij­ke. Hoe is dat in ons eigen leven? Laten we Hem toe om ook in onze per­soonlijke moeiten en zorgen de 'El-Shaddai' te laten zijn? Wat is het ge­weldig wanneer we met Job leren zeggen:

(...) zouden wij het goede van God aannemen en het kwade niet?  (Job 2:10b)

El-Shaddai vandaag.

Er is een onmetelijk grote rijkdom beschikbaar voor de gelovigen in de Heer Jezus Christus. Dat wordt ons prachtig voorgesteld in het Oude Testament. Bijvoorbeeld in Numeri 24. Bij het lezen van dat gedeelte moeten we wel bedenken dat de letterlijke betekenis het volk Israël geldt. Alle genoemde beloften hebben in de eerste plaats rechtstreeks betrekking op het volk van God. Maar geeste­lijk mogen we hierin ook een toepassing zien voor al Gods kinde­ren in de tijd waarin wij nu leven.

De spreuk van hem die de woorden Gods hoort, die het gezicht des Almach­tigen schouwt; neerliggende met ontsloten ogen (S.V.: en wie de ogen ontdekt worden). Hoe goed zijn uw tenten o Jakob, uw woningen o Israël! Als valleien (S.V.: beken) breiden zij zich uit, als tuinen aan een rivier; als aloë’s die de HERE plantte; als cederen aan het water. Num. 24:4-6

Zijn deze woorden geen prachtige illustratie van de geestelijke rijkdommen van een ieder die de HERE toebehoort! Is het niet zo dat onze 'tent', dat wil zeggen de plaats die de HERE ons geeft, altijd de beste is! David zegt het, in een van de Psalmen zo:

HERE mijn  erfdeel en mijn beker; Gij zelf bestendigt wat het lot mij toewees. De meetsnoeren vielen mij in liefelijke dreven; ja, mijn erfdeel bekoort mij. Psalm 16:5-6

In Numeri wordt gesproken over aloë en cederbomen. De HERE is onze Tuinman. Hij plaatst ons daar waar wij het best passen in Zijn plan. Want alleen dáár komen wij tot Zijn doel! De varen voelt zich het beste thuis op een schaduwrijke vochtige plaats, terwijl een tomaat meer houdt van de zon. Dat heeft de HERE zo gewild. Dat is er ingelegd bij de schepping. Zo heeft de HERE voor de Zijnen ook de juiste plaats waar zij voor Hem vrucht kun­nen dragen. Wanneer wij, geestelijk gesproken, op de juiste plaats zijn, dan is er vrucht en vooruitgang en geen plaats voor dorheid of zwakte.

Gezegend is de man, die op de HERE vertrouwt en wiens betrouwen de HERE is. Hij toch zal zijn als een boom, aan het water geplant, die zijn wortels tot aan een beek uitslaat en niet merkt als  er hitte komt, maar welks  loof groen blijft die in een jaar van droogte geen zorg heeft, en niet nalaat vrucht te dragen.Jer. 17:7-8

Laten wij nooit vergeten dat de Heer Jezus onze El-Shaddai is. Hij is gezeten aan de rechterhand van God. De Heer Jezus troost zoals niemand dat kan. Hij begrijpt ons zoals niemand ons kan begrijpen. We kunnen in volle gerustheid ons hele leven in Zijn liefdevolle handen leggen. Moet Hij ons eens ‘tuchtigen’ dan zal het altijd in liefde gebeuren.

'Maar', zo zal iemand zeggen, 'bij Abraham lazen we toch dat we dan ook onberispelijk moeten zijn?' En dat is ook zo! Maar wie is er dan onberispelijk onder de mensen? Hierop moeten we antwoor­den: Niemand! Althans niet van nature. Maar de El-Shaddai, die de eis tot onberispelijkheid stelde, geeft óók de mogelijkheid tot onberispelijkheid!

Want allen hebben gezondigd en komen tekort aan de heerlijkheid Gods. Rom. 3:23

Dit is de natuurlijke situatie van ieder mens: onrein, onwaardig, vol zonde, tekort schietend aan Zijn heerlijkheid. Maar gelukkig gaat het verder:

En worden om niet gerechtvaardigd door Zijn genade door de verlos­sing die in Christus Jezus is. Hem heeft God gesteld tot een genadetroon door het geloof in Zijn bloed, tot betoning van Zijn gerechtigheid in de tegenwoordige tijd wegens het voorbij laten gaan van de zonden, die tevoren hadden plaatsgevonden onder de verdraagzaamheid van God. Rom. 3:23-25

Het geloof in de Heer Jezus, het aanvaarden van Zijn offer op Golgotha, is de enige voorwaarde en ook de enige eis die God stelt om rechtvaardig, te worden. Met belijdenis van onze zonden mogen we ons beroepen op het offer van de Heer Jezus. Daardoor worden wij onberispelijk voor God. Alle zonden worden weggedaan en Hij ziet ons dan aan ‘in’ de Heer Jezus. Wij zijn dan a.h.w. met Hem bekleedt, Hij omgeeft ons dan helemaal. In Gods ogen zijn we dan onberispelijk. Wat een wonder van Gods genade!

Wanneer we zo, door het geloof, het eigendom zijn geworden van de Heer Jezus dan mogen we dagelijks voor Zijn aangezicht wandelen. Dan mogen we ons ook elke dag sterken in El-Shad­dai, de Almachtige God. Elke dag opnieuw mogen we dan ervaren dat de Heer Jezus het ware leven geeft. Hij maakt dode zondaren levend, en laat wedergeboren gelovigen groeien en vruchtdragen. Zo is Hij de levenschenkende en -onderhoudende El-Shaddai. Door het geloof in Hem, wordt Zijn overwinning ook de onze. Zelfs de grootste stormen in ons leven zullen dit leven van, en met Hem nooit kunnen vernietigen. Sterker nog, juist in de diepten van de nood en bij de grootste strijd in ons leven is er toch vrede en leven in overvloed. De apostel Paulus schrijft het zo:

(Wij zijn) in alles verdrukt maar niet benauwd, geen uitweg ziende maar niet geheel zonder uitweg; vervolgd maar niet  verlaten, neergeworpen maar niet omkomend; altijd het sterven van de Heer Jezus in het lichaam omdragen­d, opdat ook het leven van Jezus in ons lichaam openbaar wordt. Want wij, die leven, worden altijd aan de dood overgegeven om Jezus' wil; opdat ook het leven van Jezus openbaar wordt in ons sterfelijk vlees. 2 Kor. 4:8-11

En Hij zeide tot mij: Mijn genade is u genoeg; want de kracht wordt in zwakheid volbracht. Heel graag zal ik dus veeleer roemen in mijn zwakheden, opdat de kracht van Christus op mij woont. Daarom heb ik een welgevallen in zwakheden, in smaadheden, in noden, in vervolgingen, en benauwdheden voor Christus; want als ik zwak ben, dan ben ik sterk.  2 Kor. 12:9-10